Lubbert Jan (baron) van Eck

geboren: 26 maart 1719 in Velp; overleden: 1 april 1765 in Colombo

Functies bij de Compagnie

• Opperhoofd van Porta Nova (Coromandelkust): 1748
• Secunde van Coromandelkust: 31 juli 1757
• Gouverneur van Coromandel: 1758 tot 1761
• Gouverneur van Ceylon: 1761 tot 1 april 1765

Biografie

Lubbert Jan van Eck kwam als onderkoopman in 1741 met het schip ’t Huis te Foreest voor de Kamer van Amsterdam in Indië en is later bekend geworden als één van de verdienstelijkste gouverneurs van Ceylon. Van Eck is al na enkele jaren in Indië op de Coromandelkust geplaatst; in 1748 was hij opperhoofd van Porto Novo. In 1754 werd hij opperhoofd van Paliacatta. Op 19 februari 1756 is hij in die functie bevorderd tot koopman en op 3 juni 1757 tot opperkoopman. Op 31 juli 1757 werd Van Eck benoemd tot secunde van Coromandel en al snel daarna, op 26 september 1758 tot gouverneur van Coromandel. Hij wordt op 29 mei 1761 benoemd tot gouverneur van Ceylon. Met een brief van de Heren XVII van 17 november 1762 werd hij tot extra-ordinair raad van Indië benoemd, waarvan in Indië bij resolutie van 4 juni 1763 kennis is gegeven.

Tijdens zijn bewind op Ceylon voerde hij van januari tot april 1765 oorlog tegen de Koning van Kandy waartegen de VOC al sinds vele jaren een conflict had. In 9 veldslagen werd de overwinning behaald, werd de residentie Kandy overmeesterd en de koning verjaagd[1]. Dit was de laatste grote millitaire onderneming van de VOC. Kort na zijn terugkeer in Colombo, nadat hij op 4 maart 1765 Kandy verlaten had, overleed hij al op 1 april 1765, na een ziekte van 10 dagen. Hij werd begraven in de oude kerk in het fort van Colombo[1]. Toen in 1813 het Engelsch bestuur te Colombo besloot om de stoffelijke overblijfselen uit de verwaarloosde graven en tomben van oud-Hollandsche gouverneurs en hoge dienaren van de VOC een passender rustplaats in de Wolvendaalkerk in Colombo te geven, was daar ook het gebeente van gouverneur Van Eck bij en daardoor is ook zijn graf met grafschrift thans nog te zien.

Lubbert Jan van Eck was geboren in Velp op 26 maart 1719, daar gedoopt op 1 april d.a.v., als zoon van Samuel (Baron) van Eck tot Overbeek, kolonel-commandant van een regiment ruiterij en groot-majoor van Arnhem, en van diens eerste vrouw Jacoba Willemina Maria Couttis. Lubbert Jan van Eck, heer van Overbeek, meestal Baron van Eck genoemd, overleed ongehuwd en had op 26 januari 1764 in Colombo zijn testament op laten maken. Hij vermaakte daarbij aan de diaconie in Colombo 500 rijksdaalders, en aan de 10 huisgezinnen van de armsten in Velp een gelijk bedrag, uit te keeren door Allant en Jacob Willem Barons van Eck, zijn broers. Hij vermaakt aan deze broers en aan zijn zuster Janette Wilhelmina, Antje, Gabriella, Jacoba en Wilhelmina van Eek en geeft legaten aan zijn halfbroer en -zuster uit zijn vaders tweede huwelijk „wier namen hem testateur ontschoten zijn”.

Een beschrijving van zijn strijd tegen de Koning van Kandy en van zijn begrafenis is te lezen in De Wapenheraut 1897[2], te lezen via Delpher, op p. 84-88; zijn grafschrift staat op p. 88. Zijn naam is gegeven aan de fraaie stervormige redoute van Eck in Matara.

Bronnen

[1] Nieuwe, 1766. Nieuwe Nederlandsche Jaerboeken, eerste deel 1766. - Leiden: Pieter van der Eyk, 1766. [nl]
[2] Wapenheraut, 1897. De Wapenheraut, 1e jaargang 1897. - 's-Gravenhage: Heraldisch-Genealogisch Archief, 1897.
[3] Wijnaendts van Resandt, W., 1944. De gezaghebbers der Oost-indische Compagnie op hare buiten-comptoiren in Azië. - Amsterdam: Uitgeverij Liebaert, 1944. - 316 p., [nl]