Siam (Thailand)
Overzicht van de vestigingen
Patani (nu Pattani) — van 1602 tot 1622, comptoir. Belangrijkste product: peper.Sangora (nu Songkhla) — van voor 1607 tot 1622, comptoir.
Ayutthaya (ook wel Ajodja, Judja, Judea) — van 1608 tot 1767, hoofdcomptoir, hoofdcomptoir vanaf 1613. Residentie van de lokale vorst. Belangrijkste producten: sappanhout, tin, dierenhuiden, rijst.
Ligor (ook wel Ligoor; nu Nakhon Si Thammarat) — van ca 1640 tot 1756, comptoir. Belangrijkste producten: tin, sappanhout, ivoor.
Siam was voor de VOC van groter betekenis dan haar vestigingen in Birma en Cambodja. Het land leverde de Verenigde Oostindische Compagnie voornamelijk tin, sappanhout, herte- en roggevellen, koe- en buffelhuiden, benjuin, gomlak, olifantstanden, rijst, olie en zeer goed timmerhout. De import bestond o.a. uit laken en wollen stoffen, lijwaten maar voor de inkoop van goederen werden vooral contanten meegebracht. Siam handelde zelf vooral met Japan en China. Na 1639, toen de VOC het monopolie had op de Japanse buitenlandse handel, was de VOC voor Siam een belangrijke handelspartner geworden. Na 1688 was de vestiging van de VOC zelfs de enige Europese factorij in Siam.
Inleiding
De eerste handelscontacten met Siam dateren van november 1601 toen de schepen Amsterdam en Gouda tijdens de Tweede Schipvaart van de Oude Compagnie (één van de zgn. Voorcompagnieën) in Patani aankwamen.
In 1604 zocht de VOC toegang tot China en omdat Koning Naresuan van Siam een missie zou sturen naar China werd de Nederlanders in Patani geadviseerd zich daarbij aan te sluiten. Cornelis Specx en Lambert Jacobsz. Heijn werden direct naar de hoofdstad Ayutthaya gezonden. Omdat de expeditie werd uitgesteld, o.a. vanwege het overlijden van de koning, werden zij uiteindelijk weer teruggeroepen omdat het te duur begon te worden. Maar hoofdstad Ayutthaya bleek zo wel een interessante plaats voor een vestiging. Drie kooplieden werden er op uit gestuurd maar die gedroegen zich zo onbeschoft richting de koning dat moest worden gevreesd voor hun leven. Dat brandje werd geblust maar ze werden wel teruggeroepen naar Patani. Lambert Jacobsz. Heijn was intussen eind 1607 opnieuw in Ayutthaya aangekomenen werd de eerste directeur van de vestiging aldaar[4].
Op verzoek van de nieuwe koning Ekathotsarot (1605-1610) zijn in januari 1608 twee abassadeurs met drie medewerkers naar Nederland meegereisd toen Matelieff eind januari 1608 repatrieerde. De ambassadeurs werden door Stadhouder Prins Maurits ontvangen. Zij keerden in de herfst van 1610 weer terug met de vloot van Pieter Both, de eerste Gouverneur-Generaal van de VOC[4].
Patani
Patani was al van oudsher een belangrijke handelsplaats. In 1601 kwam Jacob van Neck met de schepen Amsterdam en Gouda als eerste Nederlander aan in Patani om te kijken of hij hier peper en andere handelswaren kon inkopen. Hij kreeg toestemming om er een handelspost op te richten (10 november 1601) [5] . Patani werd toen geregeerd door een vorstin onder Siam die 8 procent van de opbrengst ontving [7] . In mei 1602 kwamen er ook nog twee Zeeuwse schepen. In hetzelfde jaar werden er twee comptoiren opgericht, een Amsterdams en een Zeeuws. Deze belangrijke handelspost in Patani, in het zuiden van Siam aan de oostkust, werd in 1622 verlaten toen gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen de handel in Batavia probeerde te concentreren. In 1644 verzocht de koning het kantoor te herstellen maar de gouverneur van Malakka sloeg dit af omdat de handel te gering was [5] .
Sangora
In Sangora, het huidige Songkhla, was van 1607 tot 1622 een stenen handelspost van de Verenigde Oostindische Compagnie gevestigd. De handelspost werd gelicht nadat Jan Pietersz. Coen de posten in Patani en Sangora liet opheffen om de handel in Batavia te concentreren [5] .
Ayutthaya
Hoewel er dus al een post in Ayutthaya was sinds 1608 duurde het tot 1613 eer Cornelis van Nijenrode hier als het eerste opperhoofd werd aangesteld en de vestiging meer status kreeg. De VOC-factorij was gelegen naast de handelsposten van de Portugezen
en Japanners, net buiten de stadsmuren van Ayutthaya
aan de oostoever van de rivier Meinam (Menam Chaio Praya). De rivier Meinam kon bevaren worden door schepen van 150 à 200 last, met een diepgang van 12 à 13 voet. Eén mijl buiten de stad lag een tolhuis. Tot hier mochten de schepen komen. Wanneer schepen Ayuttaya verlieten moesten zij opgeven welke goederen zij aan boord hadden, met hoeveel stukken geschut het schip was uitgerust en hoe groot de bemanning was. Deze gegevens werden genoteerd in een paspoort dat bij het tweede tolhuis, verder stroomafwaarts bij de ommuurde vesting Bangkok, getoond moest worden.
De maanden juni en juli waren het meest geschikt om met de schepen bij de stad te komen. In augustus en september werd de stroom in de rivier te sterk om er makkelijk tegenop te varen.
Koningen van Siam ten tijde van de VOC
1590 - 1605 | Naresuan De Grote (1555-1605) Sanphet II | 1656 | Sisuthammaracha (?-1656) Sanphet VII, ook afgezet door Narai | |
1605 - 1620 | Ekathotsarot (1557-1620) Sanphet III | 1656-1688 | Narai (1629-1688) De Grote | |
1620 | Sisaowaphak (?-1620) Sanphet IV | 1688-1703 | Phetracha (1632-1703) | |
1620 - 1628 | Songtham (1590-1628) | 1703-1709 | Sanphet VIII (?-1709) | |
1628-1629 | Chettharatcha (±1613-1629) | 1709-1733 | Phumintharacha (1679-1733) Sanphet IX | |
1629 | Athittayawong (1618-1629) | 1733-1758 | Borommakot (1680-1758) | |
1629-1656 | Prasat Thong (1599-1656) Sanphet V | 1758 | Uthumphon (?-1796) | |
1656 | Chaofa Chai (?-1656) Sanphet VI, afgezet door Narai | 1758-1767 | Ekkathat (?-1767) |
In 1621 werd besloten door de Heren XVII en Gouverneur-Generaal Jan Pietersz. Coen om alle kleine handelsposten in de Maleische wateren en siam en Cambodje te sluiten omdat ze niet rendeerden. Vrijburgers konden deze handel beter uitvoeren. De VOC zou dan één keer per jaar een schip kunnen sturen.
In 1622 werd ook de handelspost in Aytthaya tijdelijk gesloten omdat het niet winstgevend was. Dit zou later nog enkele keren gebeuren. Maar in 1624 werd het weer in gebruik genomen omdat men bang was hun positie in Siam te verliezen. In 1626 werd een nieuwe factorij gebouwd en in Samut Prakan (ook wel Pak Nam) aan de kust werd aan de westzijde van de rivier Meinam, ongeveer tegenover het 'tolhuis' dat op de oostelijke oever lag, het Pakhuis Amsterdam in gebruik genomen. Omdat de grote schepen niet de bijna 80 km lange afstand over de rivier naar Ayutthaya konden afleggen, was het noodzakelijk gebleken aan de kust, 2 mijlen vanaf de monding van de rivier, dit grote pakhuis, gebouwd op palen, in gebruik te nemen. Vanwege de opbloei van de handel met Japan besloot Gouverneur-Generaal Hendrik Brouwer de handelspost in Ayathuya te heropenen. In 1634 werd een stenen loge gebouwd en de vestiging aanzienlijk uitgebreid. In 1663 is de handelspost opgebroken omdat de verhouding tussen de Compagnie en de koning van Siam verstoord was. Maar in 1665 werd de handelspost alweer hersteld.
Er was aanvankelijk een goede verstandhouding met de vorst. Dat werd echter na 1680 bedreigd doordat de Griek Phaulkon veel invloed aan het hof kreeg. In die tijd probeerden bovendien de Fransen met veel machtsvertoon diplomatieke banden met Siam aan te knopen. Hun wijze van aanpak werkte echter averechts. Ook Phaulkon verloor zijn invloed en na 1688 waren de Nederlanders de enige Europeanen die in Siam getolereerd werden.
Naar Siam werd textiel van de oostkust van India, zilver voor het slaan van munten en, om de goede banden te bevestigen, geschenken als Europees textiel, geweren, specerijen en hengsten uit Perzie verscheept. Uit Siam werden voornamelijk rijst naar Batavia, roggen- en hertenvellen naar Japan (gebruikt als bekleding van schilden), tin naar India, lood naar Taiwan en het als geschenk van de koning ontvangen sappanhout naar Nederland geëxporteerd.
In 1705 werd de handelspost uit protest gesloten. De VOC mocht namelijk alleen sappanhout van de koning van Siam kopen terwijl andere handelaren betere kwaliteit tegen een lagere prijs aanboden. De koning was hiervan echter niet onder de indruk, wijzigde zijn beleid niet en de Nederlanders heropenden de factorij uiteindelijk weer in 1706.
Toen in 1715 Japan besloot dat er nog maar twee schepen per jaar naar Decima mochten komen, werd de voor Ayutthaya zeer belangrijke handel in hertenvellen, die in Japan gebruikt werden om er harnassen van te maken en voor de bekleding van kisten, gestaakt omdat het niet meer loonde. Door de belangrijker geworden handel in tin hoefde de vestiging niet te sluiten.
Tin kon echter goedkoper en in grotere hoeveelheden in Palembang verkregen worden. In 1740 werd de loge daarom opgebroken, maar er werden wel jaarlijks schepen naar Siam gestuurd.
De handel in Siam kende rond 1750 zelfs nog een opleving, maar verliep
daarna. In 1767, toen de Burmezen de stad Ayutthaya belegerden,
verliet de VOC haar vestiging in Siam definitief. Twee jaar later
werd de stad vernietigd en daarbij ook de factorij van de VOC.
Ligoor
De VOC had in Ligoor sinds ongeveer 1640 een kleine post. Vanaf 1664 ressorteerde de loge in Ligoor, aan de oostkust van Siam, ten noorden van Patani, onder het kantoor in Ayutthaya. De compagnie handelde er vooral in tin, sapanhout en ivoor. Voor de uitvoer van tin had de VOC het alleenrecht. De uitvoerbelasting bedroeg 10% en daarnaast kon de vorst een hoeveelheid tin 'voor eigen gebruik' opeisen. Uiteindelijk bleef er van het alleenrecht van de VOC niet veel meer over omdat wel heel vrij met het eigen gebruik van de koning werd omgegaan. In 1663 werd deze post opgeheven maar in 1707 werd het weer hersteld. In 1756 werd de vestiging definitief verlaten.
Opperhoofden in Siam
1613 | Cornelis van Nijenrode | |
1623–1624 | factorij gesloten | |
1624–1627 | Hendrick Jansz. Nachtegael | |
1629–1633 | factorij gesloten | |
1633–1636 | Joost Schouten | |
1636–1638 | Jeremias van Vliet | in 1638 teruggeroepen naar Batavia |
1638 | Hendrick Jansz. Nachtegael | provisioneel |
1638–1641 | Jeremias van Vliet | |
1641–1645 | Reynier van 't Zum | |
1646–1650 | Jan van Muijden | |
1650–1656 | Volkerus Westerwold | van 1650-1652 provisioneel |
1651–1653 | Hendrik Craeyers † | |
1656–1662 | Jan van Ryk | |
1662–1663 | Enoch Poolvoet | provisioneel |
1663–1664 | factorij gesloten | |
1664–1668 | Enoch Poolvoet | |
1668–1669 | Jan van der Spijk | provisioneel |
1669–1672 | Nicolaas de Roy | |
1672–1676 | Jan van der Spijk | |
1677–1678 | Dirk Tymansz de Jong | |
1678–1684 | Aarnold Faa | |
1685–1688 | Joannes Keyts | |
1688–1691 | Pieter van den Hoorn † | |
1691–1692 | Joan Wagensvelt | mogelijk waarnemend opperhoofd |
1693–1697 | Thomas van Son | |
1697–1702 | Reynier Boom | |
1702–1703 | Gideon Tant | |
1704–1712 | Arnout Cleur | in 1705/1706 is de factorij tijdelijk gesloten |
1706 | factorij gesloten | |
1712–1717 | Dirk Blom | |
1717–1720 | Wybrant Blom | |
1720–1722 | Hendrik Willemz. van der Burgh † | |
1722–1723 | Rogier van Alderwerelt | provisioneel |
1723–1726 | Gregorius Hendrik Pragman | |
1726–1727 | Imel Christiaan Kock | |
1728–1730 | Rogier van Alderwerelt | |
1731–1735 | Pieter Seyen | |
1735–1739 | Theodorus Jacobus van den Heuvel | |
1740–1741 | Willem de Ghij | |
1741–1747 | factorij gesloten | |
1747–1760 | Nicolaas Bang † | |
1760–1761 | Nicolaas van Berendrecht | provisioneel |
1761–1765 | Anthony Abraham Werndly |
Wat nog herinnert aan de VOC in Thailand
Het Historisch Park Ayutthaya, dat de oude stad omvat, staat op de werelderfgoedlijst van UNESCO. In Ayutthaya herinnert een gedenksteen aan het VOC-comptoir. Van de vernietigde factorij zijn hooguit nog enkele resten overgebleven, maar door overstromingen van de rivier zijn die onder een laag van twee meter slib bedekt. Onlangs is de plaats teruggevonden en is er een plaquette geplaatst die aan de factorij herinnert. In 2004, het jaar van 400 jaar Nederlands-Thaise betrekkingen, vonden opgravingen plaats en is een deel van de fundamenten blootgelegd. Er wordt zelfs overwogen (een deel van) de factorij te herbouwen en als museum in te richten.
Van het Pakhuis Amsterdam, gelegen waar het Bang Pla Kod Kanaal bij de Chao Phraya Rivier komt, is niet veel meer over dan een moerassig mangrove-gebied. Een plaquette op de plek vermeldt het volgende:
New Amsterdam City was one of the significant historical sites which was situated at Tambon Klong Bang Pla Kod, Phra Samut Chedi district. In Samut Prakan Province in those days a large number of Dutch men came to trade with Thailand. These Dutch men were well-behaved and cordial in conducting their business with Thai people. Some of them provided good service to the government. They were thus bestowed with some land on the western bank of Bang Pla Kod Canal to be used for storage and residences. The place looked so nice that it was known among the Dutch men living there as New Amsterdam or the Holland Buildings.
Later, the mutual relationship began to deteriorate until the end of the Ayutthaya Period and so did the significance of New Amsterdam.
Time also strengthened the decline of the riverbank where the Holland buildings were situated. They were eroded by the tide. That is why no traces of such places can be seen today
Oproep / Appeal for help
In april 1987 heeft een groepje ingenieurs van Shell onder leiding van H.J. Krijnen de overblijfselen van het Pakhuis Amsterdam, waar toen nog enkele muren van overeind stonden, in kaart gebracht. Deze kaart is vervaardigd voor een tentoonstelling van de Siam Society in Bangkok. Helaas is deze kaart zoek geraakt. Een ieder die hier meer over kan vertellen (of een foto of reproductie van de kaart heeft) wordt verzocht contact op te nemen met de VOCsite.
In April 1987 a group of engineers of Shell under the leadership of H.J. Krijnen has mapped the foundations of the package house Amsterdam at Samut Prakan. At that time some of the walls were still intact. This map has been created for an exposition of the Siam Society in Bangkok. Unfortunately this map is missing. Anyone who knows more about this map (or possesses a photograph or reproduction) is kindly asked to get in touch with the VOCsite.
Bronnen
[1] AMH, Projectgroep. Atlas of Mutual Heritage
[2] Anon.. http://www.nederland-thailand.nl/geschiedenis#VOC — offline
[3] Anon.. http://www.bwk.tue.nl/bt/staff/teksten/PeterVOC.doc — offline
[4] Brummelhuis, Han ten, 1987. Merchant, courtier and diplomat : a history of the contacts between The Netherlands and Thailand. - Lochem: Uitgeversmaatschappij De Tijdstroom, 1987. - 116 p., [en]
[5] Dam, Pieter van, 1931. Beschrijvinge van de Oostindische Compagnie, Tweede boek, deel I. - 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1931. (Rijksgeschiedkundige Publicatiën, no. 74) - 859 p., [nl]
[6] Gaastra, Femme S., 2002. De geschiedenis van de VOC. - Zutphen: Walburg Pers, 2002. - 164 p., [nl]
[7] Heeres, J.E., 1907. Corpus Diplomaticum Neerlando-Indicum Eerste Deel (1596-1650) : verzameling van politieke contracten en verdere verdragen door de Nederlanders in het Oosten gesloten, van Privilegebrieven, aan hen verleend, enz.. - 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1907. (Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië, deel 57 (7e volgreeks, 3e deel))
[8] Jacobs, Els M., 2000. Koopman in Azië : de handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie tijdens de 18e eeuw. - Zutphen: Walburg Pers, 2000. - 304 p., [nl]
[9] Kaempfer, Engelbert, 2000. De beschryving van Japan. - Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 2000. - 500 p., [nl]
[10] Schilder, Günter, et al. (samenst.), 2006. Grote Atlas van de Verenigde Oost-Indische Compagnie / Comprehensive Atlas of the Dutch United East India Company : I Atlas Isaac de Graaf / Atlas Amsterdam. - Voorburg: Uitgeverij Asia Maior / Atlas Maior, 2006. - 420 p., [nl, en]
[11] Valentijn, François, 2003. Oud en Nieuw oost-Indiën, deel III/B. - Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 2003. (Valentijn : beschryving van Oost-Indiën) [nl]