François Caron
geboren: ca 1600 in Brussel; overleden: 1673 in bij Lissabon
Functies bij de Compagnie
• Opperhoofd van Hirado (Japan): 3 februari 1639 tot 10 februari 1641 • Gouverneur van Formosa: 1644 tot 24/07/1646 • Directeur-Generaal in Batavia: 6 maart 1647 tot 1650
Biografie
François Caron was in 1619 als keukenjongen op een compagniesschip in Japan gekomen en kwam in dienst op het comptoir van de Verenigde Oostindische Compagnie in Hirado (Firando). Door zijn kennis van de Japanse taal klom hij geleidelijk op en in 1627 werd hij als tolk toegevoegd aan het gezantschap van Pieter Nuyts naar Jedo. Ook was hij in 1628 op Formosa aanwezig bij de overval op Nuyts door de Japanners en was in 1631 bij het gezantschap van Willem Jansz op diens hofreis naar Jedo. Bij resolutie van de Indische regering van 19 maart 1633 werd hij benoemd tot koopman in Hirado. In 1636 vervangt hij in Japan het opperhoofd Nicolaas Coeckebacker tjdens zijn reis naar Batavia en doet dan begin 1636 zelf de hofreis naar de Japanse Keizer in Edo. Opperhoofd in Hirado wordt hij op 10 juli 1638, nadat hij enige tijd in Batavia had vertoefd. Op 5 september 1638 komt hij vandaar in Hirado aan Pas op 3 februari 1639 neemt hij het bestuur van Coeckebacker als opperhoofd van Japan over. Hij geeft zelf dit ambt op 10 februari 1641 aan zijn opvolger Le Maire over. Intussen was hij bij resolutie van 13 augustus 1640 aangesteld als lid van de Hoge Regering en komt hij in april 1641, na een verblijf van 22 jaar in Japan, in Batavia terug. Daar schreef hij toen zijn: „Beschrijvinghe van het machtigh „Coninckrijk Japan", dat in 1648 in Amsterdam in druk werd uitgegeven en in vele talen vertaald werd.
Op 8 november 1641 werd François Caron benoemd tot commandeur van de retourvloot en keerde hij met een waarde van bijna 3½ miljoen gulden naar Nederland terug.
In juli 1643 is hij alweer in Indië terug en op 30 september 1643 wordt hem opnieuw zitting in de Raad van Indië verleend. Bij resolutie van 4 september d.a.v. wordt hij met een vloot van 9 schepen en 1550 soldaten naar Ceylon gezonden tegen de Portugezen. Op Ceylon herovert hij op 9 januari 1644 de vesting Negombo op de Portugezen.
Op 9 mei 1644 wordt hij in plaats van le Maire, die hem eerder in Japan vervangen had, benoemd tot gouverneur van Formosa. In september van dat jaar trouwde hij bij volmacht in Den Haag met Constantia Boudaen, waarover later meer. Op 24 juli 1646 werd hij naar Batavia verlost. Op 6 maart 1647 werd Caron benoemd tot directeur-generaal van Indië. Maar hij wordt in die rang en als veldheer en zeevoogd van de krijgsmacht naar Ceylon op 8 oktober 1649 opnieuw naar Ceylon gezonden. Hij wordt echter 24 september 1650 door de Gouverneur-Generaal Van der Lijn teruggeroepen, eerst geschorscht en dan ontslagen als directeur-generaal omdat hij zich aan particuliere handel bezondigd had.
François Caron vertrekt dan op 20 februari 1651 met de "Prinses Royal" naar Europa en woonde in 1652 blijkbaar in Voorschoten, waar een kind van hem gedoopt wordt en daarna in Den Haag. Daarna knoopte hij betrekkingen aan in Frankrijk en in 1665 werd hij door Colbert benoemd tot opperdirecteur van de handel van de Franse O. I. Compagnie op Madagaskar en in 1667 in Soeratte. Hij werd benoemd tot ridder in de Orde van St. Michiel.
Op 10 oktober 1671 kwam hij met 3 Franse schepen uit Frankrijk in Bantam aan en dus was hij na 20 jaar weer op VOC-gebied. Vandaar vertrok hij naar Suratte. Toen de Fransen in verband met de op handen zijnde oorlog tegen de Republiek een grote vloot onder admiraal de La Haye in 1672 naar Voor-Indië tegen Ceylon zonden, waarbij hij met zijn schepen werd ingedeeld, verliet hij in oktober van dat jaar deze vloot — die toen voor Coromandel lag — vermoedelijk omdat hij niet tegen zijn vroegere landgenoten wilde strijden — en vertrok hij naar Frankrijk om Lodewijk XIV rapport uit te brengen. Op deze terugreis leed hij begin 1673 schipbreuk voor Lissabon en verdronk hij.
François Caron was geboren in Brussel omstreeks 1600 en ondertrouwde in Den Haag 4 september 1644 als "ordinaris raad van Indië en gouverneur van Tejowan", bij volmacht, met Constantia Boudaen, die in Den Haag woonde. Dit huwelijk, en dat van haar zuster Susanna, die haar op haar reis naar Batavia vergezelde en daar na aankomst in het huwelijk trad met de opperkoopman Frederik Coyett, wierp veel stof op. Twee verwende Haagse jonge dames, die op goed geluk in die dagen naar Indië gingen en het sobere bestaan, althans voor de ene, op Tayoean, en kort daarna ook voor andere, moesten doorbrengen. Zij waren dochters van Balthasar (de) Boudaen, die uit Antwerpen afkomstig was en later in Den Haag woonde (er ondertrouwde op 26 april 1609), en van Susanna van Otten, eveneens van Antwerpen. Constantia, die in december 1647 als doopgetuige in Malakka voorkomt bij een kind van Jan Thijszn. (Payart), toen gouverneur van Malakka, zag Europa terug, zij woonde na terugkeer met haar man in Den Haag, en sinds deze in dienst trad bij de Franse O. I. Compagnie, en ook later als weduwe, in Parijs. Uit hun huwelijk sproten verschillende kinderen, geboren in Batavia en in Den Haag, waaronder Balthazar en Johannes, die beiden met hun vader naar Azië gingen op diens reis voor de Franse Compagnie en twee dochters Susanna en Constance, waarvan de eerstgenoemde in Voorschoten in oktober 1652 werd gedoopt, waarbij doopgetuigen waren Gerard Demmer, Petrus Caron en Geertruid van Mierop. Zij trouwde later met een edelman uit Normandië, La Ferté genaamd. Caron had bovendien tijdens zijn verblijf in Japan bij een Japanse vrouw vijf kinderen verwekt, waaronder twee zoons, die op zijn verzoek door de Indische regering bij besluit van 26 september 1643 gewettigd werden verklaard en die daarna nog door Hun Hoog Mogenden bij resolutie van 20 september 1646 gelegitimeerd werden. Van deze kinderen noemen wij:
x. Daniël Caron, geboren in Japan, 21 september 1643 als student in de theologie te Leiden ingeschreven, en opnieuw 26 Sept. 1651; hij kwam in 1649 in Indië als soldaat voor de O.I.C., tot groote verontwaardiging van zijn vader, doch is later zendeling op Formosa geworden, waar zijn vaders zwager Coyett toen gouverneur was.
2. Francois Caron, geboren te Firando in Japan in 1634, student in Leiden 4 september 1654, daarna in Utrecht, kwam in 1660 in Batavia en was van 1661 tot 1675 predikant in Amboina. Op 25 november 1665 verbeterde de Indische regering zijn tractement tot 125 gld. met een verband voor 3 jaar. Op 9 augustus 1675 werd aan predikant Francois Caron verlossing met zijn familie naar patria toegestaan. Na terugkeer in Nederland werd hij predikant in Leksmond, waar hij in 1706 overleed.
3. Maria Caron, die in Batavia huwde met Nicolaas de Voocht, die bij de VOC gezaghebber in Tonkin is geweest.
Bron
[1] Wijnaendts van Resandt, W., 1944. De gezaghebbers der Oost-indische Compagnie op hare buiten-comptoiren in Azië. - Amsterdam: Uitgeverij Liebaert, 1944. - 316 p., [nl]