Johan Josua Ketelaar

geboren: 25 december 1659 in Elbing (Oost-Pruisen); overleden: 12 mei 1718 in Gamron (Perzië)

Functies bij de Compagnie

• Hoofd in Agra (India): 1701 tot 1707
• Opperhoofd van Mocha: 1707 tot 1708
• Directeur van Suratte: 1711 tot 1715
• Directeur van Perzië: 1715 tot 1718 (overleden)

Biografie

De Duitser Johan Josua Ketelaar (Kettler), geboren in Elbing (Oost-Pruisen, nu Elbląg in Polen), kwam op 13 februari 1683 in de rang van adelborst voor een gage van fl. 10 per maand met het schip Wapen van Alkmaar, vertrokken op 3 mei 1682 van Texel voor de Kamer van Amsterdam, in Batavia. In 1683 werd hij naar Suratte gezonden als administratief medewerker. In 1687 werd hij daar door de directeur Anthony Vogel aangesteld als assistent voor fl 20 per maand. In 1696 werd Ketelaar bevorderd tot boekhouder en ging fl 30 verdienen. In de rang van boekhouder werkte hij in Suratte zelf, als secunde op het kantoor in Ahmadabad en vanaf 1700 als hoofd van het kantoor in Agra. Hij werd op 20 juli 1701 bevorderd tot onderkoopman en zijn gage werd f 40 per maand. In 1705 mocht hij op eigen verzoek naar Batavia vertrekken. Aan boord van het schip Oosterstein maakte hij van 14 september 1705 tot 13 november 1706 een reis naar Mocha om daar als hoofd van het gezandschap de handelsrelaties te herstellen. Hij werd bevorderd tot koopman op 15 december 1706 en ging f 65 verdienen. In 1707 maakte hij opnieuw een reis naar Mocha, deze keer aan boord van het schip Gamron. Hij was aangesteld als hoofd van het comptoir in Mocha. Bij resolutie van 7 september 1708 is hij vandaar naar Suratte als opperkoopman, tegen f 75 per maand, gegaan aan boord van de Koning Karel de Derde. Op 18 juli 1710 kreeg hij een verlenging van zijn dienstverband met drie jaar en ging f 100 verdienen. Na het overlijden van directeur Cornelis Besuyen werd Ketelaar op 1 augustus 1711 directeur van Suratte voor f 180 per maand. Op 19 mei 1715 werd Ketelaar aangesteld als directeur van Perzië. Op 31 mei 1718 werd hij naar Batavia verlost.

Tijdens zijn verblijf in Suratte kreeg hij opdracht om in 1711 in plaats van de ambassadeur en directeur van Suratte Cornelis Besuyen, die vóór zijn vertrek naar de Groot Mogol overleed, dit gezantschap over te nemen. Van deze reis in 1711 en 1712 is het verslag in 1827 in druk verschenen als: "Het verhaal van J. J. Ketelaar, afgezant vanwege de Nederl. Oost Indische Maatschappij aan het Hof van den Mogolschen Keizer Sja Alem Badur in 1711 en 1712, enz.". Het gezantschap kostte 300.000 gld., waarvan 13 ton gouds aan het geschenk aan Sjah Mosoddin. Bij resolutie van de Indische regering van 18 juli 1713 werden de verrichtingen van ambassadeur Ketelaar met zijn adjuncten aan het Hof van den Mogol geapprobeerd.

Na de weigering van W. Six, gouverneur van Malacca, om als gezant en directeur naar Persië te gaan, wordt Ketelaar, de directeur van Suratte, daarvoor aangewezen, om tevens met de rijksbestierder over het nieuwe mandament te confereeren, resolutie van 19 Juli 1715. Ketelaar wordt de titel van commissaris toegevoegd. Het gevolg van zijn gezantschap in 1715-1716 naar Sjah Hossein was de firman in 1717 door deze Sjah van Perzië aan commissaris en directeur Ketelaar verleend, het resultaat.

Johan Josua Ketelaar overleed in Gamron (Perzië) op 12 mei 1718.

Bronnen

[1] Vogel, J. Ph., 1937. Journaal van J.J. Ketelaar's hofreis naar den Groot Mogol te Lahore 1711-1713. - 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1937.
[2] Wijnaendts van Resandt, W., 1944. De gezaghebbers der Oost-indische Compagnie op hare buiten-comptoiren in Azië. - Amsterdam: Uitgeverij Liebaert, 1944. - 316 p., [nl]