Johan van Dam
geboren: 1617 in Utrecht; overleden: 27 augustus 1677 in Constantinopel
Functies bij de Compagnie
• Lid van Raad van Justitie in Batavia: 17 juli 1655 • Opziener Compagnie's hospitaal in Batavia: 28 december 1655 • Landvoogd van Banda: 17 december 1661 tot 25 januari 1665 • Landvoogd van Amboina: 1664 tot 1664 (waarnemend tijdens zijn landvoogdij van Banda) • Landvoogd van Amboina: 2 februari 1665 tot 1667
Biografie
Johan van Dam was eerst achtereenvolgens advocaat voor de Hoven van Holland en van Utrecht. Hij zette op 17 juni 1655 in Batavia voet aan wal. Hij werd 17 juli d.a.v. lid van de Raad van Justitie in Batavia en op 28 december d.a.v. bovendien ‘opziender van 's Compagnies hospitaal’. Op 29 december 1656 werd hij tevens benoemd tot ‘sergeant major over de guarnisoenen ofte soldatesque van Batavias Casteel, Stadt ende circum-jacente forteressen’, dus bevelhebber over het garnizoen van Batavia e.o. Op 16 januari 1657 werd hij als zodanig geïnstalleerd en nog in datzelfde jaar leidde hij een kleine expeditie tegen Bantam en nog eens in 1659. In 1660 werd hem, met Johan Truytman als tweede of secunde, een expeditie naar Makassar opgedragen. Hij vertrok op 22 februari 1660 van Batavia, concentreerde tussen half maart en eind april zijn vloot en zijn strijdmacht bij Amboina (31 schepen, waarop 2600 man) en verliet op 12 mei de rede van Ambon. Op 7 juni kwam hij voor Makassar en viel hij de volgende dag zeven Portugese oorlogs- en handelsvaartuigen aan, waarvan een deel genomen werd. De landing en de aanval op de Makassaren vonden op 12 juni plaats. Het Zuiderkasteel van de Makassaren werd genomen, de rest van de kust, waaronder ook de Portugese versterkingen, werd flink geteisterd. Na onderhandelingen met de Koning van Makassar verliet een deel van de vloot onder Van Dam, nu vergezeld van gevolmachtigden van de Koning, op 8 juli 1660 de rede van Makassar met bestemming Batavia. Daar kwam Van Dam op 17 juli aan en werd weer direct chef van het garnizoen. Omdat de onderhandelingen met de Makassaarse gezanten niet voldoende vorderden, wilde de Raad van Indië Van Dam als commissaris naar het Makassaarse hof zenden. Van Dam weigerde met een tweede commissaris naast zich daarheen te vertrekken en werd op 18 augustus 1660 uit 's Compagnies dienst ontslagen, omdat hij ‘onaangesien wat vermaningen hem de Gouverneur-Generael tot continuatie van 's comp. dienst hadde tegemoet gevoert, onafscheydelyck bleef persisteren, ende om syn vrydom was aenhoudende’. Desondanks werd hij op 1 oktober 1661 benoemd tot Gouverneur van Banda. Hij vertrok op 19 november 1661 daar naar toe en kwam 16 december in Banda aan.
Op 17 december 1661 is Johan van Dam in Banda als gouverneur begonnen. De forten en gebouwen trof hij er in slechte staat aan, uitgezonderd kasteel Nassau en het gouvemeurshuis. Dat was gevolg van gebrek aan materiaal en timmerlieden. Kasteel Belgica werd grotendeels afgebroken; alleen het poortgebouw bleef als kleine redoute behouden; het materiaal van de afbraak zou worden gebruikt voor een hoger gelegen reduit; dit betekent o.a. een bezuiniging van 30 à 40 man. De gouverneur wachtte niet op goedkeuring uit Batavia vanwege de op handen zijnde komst van de Engelsen op Run. De gebouwen op Lonthoir werden eerst hersteld en daarna wordt het kasteel Revenge op Ai hersteld; de kerk is er ingestort [Gen. Missiven 3 GS125].
Johan van Dam vertrok op 11 maart 1664 naar Amboina, waar landvoogd Simon Cos plotseling overleden was, en vroeg, op Banda teruggekeerd, om diens plaats, welke hem op 7 oktober 1664 werd verleend. Na het bewind op Banda aan zijn opvolger overgegeven te hebben, vertrok Van Dam op 25 januari 1665 naar zijn nieuwe standplaats, waar hij op 2 februari aankwam. Op 7 augustus 1665 is hij van Amboina vertrokken om een hem toegestaan verlof in Batavia door te brengen. Hij kwam op 6 september ziek in Batavia aan. Hij werd op 8 september 1665 beëedigd als extra-ordinaris Raad van Indië, waartoe hij reeds bij resolutie van de Heren XVII dd. 19 december 1662 benoemd was. Op 5 maart 1666 werd hij, op eigen verzoek, benoemd tot commandant van een vloot van 11 schepen, die in Straat Sunda vooruitgeschoven werd in verband met het bekend worden van het uitbreken van de Tweede Engelse oorlog. Hij keerde op 2 april d.a.v. in Batavia terug en zat er nog in tal van plaatselijke commissies. Op 1 juni 1666 sloeg hij een ambassade naar China af en op 5 oktober weigerde hij ook een commissariaat naar de ‘Oostersche Quartieren’ (Makassar) met de titel van ‘superintendent’. Beide sloeg hij af met het oog op zijn voorgenomen terugkeer naar het vaderland.
Op 10 december 1666 stond de Raad van Indië Van Dam's verzoek toe om met de retourvloot naar het vaderland te mogen terugkeren. Hij werd tot commandant van die vloot benoemd, wat met het oog op de hoge waarde ervan (3 millioen) en de oorlog met Engeland, opnieuw een onderscheiding was. Op 26 januari 1667 verlieten 9 schepen onder zijn vlag en commando de rede van Batavia; 3 schepen waren al vooruitgegaan. Over de Kaap en de Azoren, westelijk om Ierland via de Faroër (vanwege de oorlog) keerde Van Dam op 9 oktober 1667 bij Texel terug. Hij werd op 26 oktober 1667 in de Staten-Generaal ontvangen.
Mr. Johan van Dam overleed op 27 augustus 1677 in Constantinopel op zijn terugreis naar het vaderland, komende van Smirna, waar hij zijn jongste broer Jacob had opgezocht.
Bronnen
[1] Molhuysen, P.C., en P.J. Blok (red.), 1911-1937. Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW)
. - Leiden: A.W. Sijthoff's Uitgevers Maatschappij, 1911-1937. [nl]
[2] Valentijn, François, 2003. Oud en Nieuw oost-Indiën, deel III/B. - Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 2003. [nl]