Commissaris-Generaal
In het algemeen gesproken was "Commisaris-Generaal" de titel van een of meerdere hoogste bestuurders van Nederlands-Indië, met buitengewone macht bekleed en geplaatst boven de Hoge Regering van Indië, aan het hoofd waarvan in gewone tijden de Gouverneur-Generaal gesteld was.
De eerste Commissaris-Generaal, Rijcklof van Goens jr., werd in
december 1678 door de Heren XVII benoemd tot Commissaris-Generaal
over heel Nederlands Indië. Hij schijnt echter die macht niet
bezeten te hebben; de regering van Nederlands Indië was niet
genegen hem zijn Commissie te laten uitvoeren en bood hem in 1680
allerlei andere betrekkingen aan. Hij sloeg deze wel van de hand,
maar vroeg toch zijn ontslag. Op 20 september 1680 werd hem dat
verleend.
F.L. Bent werd toen 23 oktober 1680 tot Commissaris-Generaal over
alle kantoren van Indië benoemd, maar was eerst door ziekte
en later door de dood (1682) verhinderd die functie daadwerkelijk
uit te oefenen.
Jhr. Hendrik Adriaan Van Reede tot Drakenstein, in 1684 benoemd
tot Commissaris-Generaal, werd wel met macht boven de Hoge Regering
bekleed, maar deze strekte zich niet over geheel Indië uit.
Zijn instructie legde hem de taak op: "de kantoren in Bengalen,
op de kust van Choromandel, op Ceylon, Malabar, Soeratte en aan
de Kaap to visiteeren, alle frauden, mesusen, malversatiën
to ontdekken, zoodanige redressen te beramen en in te voeren als
noodig zouden zijn, niet alleen de schuldigen, maar de verdachte
ambtenaren te ontslaan en met hunne stukken en informatiën
naar Nederland op te zenden." Van Reede moest in de zgn. Westerkwartieren
de morshandel, de verboden handel voor eigen rekening van ambtenaren
in dienst van de VOC, tegengaan. Vóór hij zijn taak
ten einde had gebracht, overleed hij echter in december 1691 op
een reis van Malabar naar Surat (daar is hij ook begraven).
Meer overeenkomende met de eigenlijke betekenis van de functie van Commissaris-Generaal was de zending, opgedragen aan Sebastiaan Cornelis Nederburgh en Simon Hendrik Frijkenius. Ten gevolge van de achteruitgang van de VOC was het nodig geworden, hervormingen en bezuinigingen in de Indische administratie te brengen. Deze taak werd toevertrouwd aan een Hoge Commissie, waarvan beide heren lid waren. In Indië zouden als medecommissarissen de Gouverneur-Generaal Willem Arnold Alting en H. van Stockum aan de Commissie worden toegevoegd. Van Stockum overleed echter voordat hij die betrekking kon aanvaarden. Hoewel V. d. Graaff als zijn plaatsvervanger door de bewindhebbers was aangewezen, werd de schoonzoon van Alting, Johannes Siberg op 14 december 1793 tot Commissaris-Generaal benoemd. Daarmee kwam de Hoge Commissie, die in december 1793 optrad, geheel onder de invloed van de toen in Indië heersende familie-regering. Het werd er niet beter op toen zij zich in 1795 met de Hoge Regering tot een "gecombineerde vergadering" verenigde. Op 28 september 1799 werd de Commissie ontbonden.
Periode na de VOC
Na het optreden van Raadpensionaris Schimmelpenninck werden C.H. Van Grasveld en Mr. C.T. Elout benoemd tot Commissarissen-Generaal voor de invoering van een nieuwe wijze van bestuur van de Indische regering, justitie en handel. Grasveld werd tevens tot Gouverneur-Generaal benoemd (11 november 1805). Te Nieuw-York aangekomen, werd de Commissie echter door Koning Lodewijk teruggeroepen (20 juni 1806). Bij besluit van 22 september 1814 werden C.T. Elout en G.A.G.P. Baron v.d. Capellen benoemd tot Commissaris-Generaal, de laatste tevens tot Gouverneur-Generaal, ten einde de Indische bezittingen van de Engelsen over te nemen, aan wie bij Besluit van 20 november 1814 A.A. Buyskes als Commissaris-Generaal werd toegevoegd. Zij waren belast om zodanige maatregelen te nemen als nodig geoordeeld werd en kregen een Regerings-Reglement mee, die zij indien nodig mochten wijzigen. Als er aanleiding voor was konden zij een nieuw Regerings-Reglement vervaardigen en afkondigen. Op 16 januari 1819 trad de Hoge Commissie af. Daarna werden nog Leonard du Bus de Gissignies (10 augustus 1825) en Johan van den Bosch (17 januari 1832) tot Commissaris-Generaal benoemd, die deze betrekking respectievelijk tot 16 januari 1830 en 31 januari 1834 vervulden.
Toen het Regerings-Reglement bij de wet was vastgesteld, kon geen Commissaris-Generaal in de eigenlijke zin van het woord (d.w.z. met buitengewone macht bekleed en alleen door zijn instructie gebonden) meer worden uitgezonden en evenmin zo'n bestuurder aan het hoofd van de Indische regering worden geplaatst, aangezien artikel 1 van het Regerings-Reglement voorschrijft dat de regering over Nederlands-Indië wordt uitgeoefend door een Gouverneur-Generaal en gebiedt dat ieder, die zich in Indië bevindt, de Gouverneur-Generaal als vertegenwoordiger van de Koning moet erkennen en hem als zodanig eerbiedigen en gehoorzamen. Een artikel, oorspronkelijk door de Regering voorgesteld, luidende: "het onderzoeken of regelen van bepaalde zaken in N. Indië kan door den Koning worden opgedragen aan één of meer buitengewone gevolmachtigden, den titel voerende van Commissaris-Generaal" werd dan ook verworpen. Toch konden Commissarissen-Generaal nog worden gezonden, wanneer een wet de Koning of Koningin daartoe machtigde en hun macht daarbij tevens werd geregeld. Ook stond het de Koning of Koningin vrij zelfstandig een Commissaris-Generaal te zenden, die echter de ondergeschikte van de Gouverneur-Generaal zou zijn en wiens staatsbezoldiging op de begroting zou moeten worden gezet en door de wetgevende macht goedgekeurd worden.
Bron
[1] Encyclopaedie, [s.a.]. Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië : Eerste deel: A-G. - 's Gravenhage: Martinus Nijhoff, [s.a.]. - 619 pp., [nl]