De kaneelhandel van Ceylon
Kaneel is een specerij dat gebruikt wordt om dranken op smaak te brengen en bij het stoven en koken van bijvoorbeeld peren en pruimen, in appelmoes, in gebak of in thee. De kaneelstokjes (of -pijpjes) zelf worden niet gegeten maar de smaak wordt ervan getrokken. Het zou helend werken bij kloofjes en ontstoken tandvlees[2].

Kaneel schillen.
(c)2016 De VOCsite
De specerij kaneel komt van de 15 meter hoge kaneelboom, Cinnamomum zeylanicum van de laurierfamilie. Wij zullen eerst een hedendaagse botanische beschrijving geven[3]. Het is een altijd-groene boom. De soort komt oorspronkelijk van Zuidwest-Sri Lanka waar het op de zandgronden langs de kust groeit. De soort kan vermeerderd worden door enten maar meestal wordt het gezaaid in bedden of in plantzakjes en dan na 6 maanden uitgeplant. De bomen worden aangeplant op een afstand van 2 tot 2,5 m. Na 2 of 3 jaar worden de stammen gekapt op een hoogte van 30 cm. De uitlopers worden gedund tot een aantal van 6 per boom. Na 4 of 5 jaar begint de oogst. Takken van 1,5 - 5 cm dikte en 2 tot 3 lang worden afgesnoeid in de regentijd. De buitenbast wordt eerst verwijderd met een schraper. Met een rond stokje wordt over de binnenbast gerold zodat die makkelijker los komt. Met een mesje wordt de binnenbast nu in repen van de tak gesneden. Meerdere halfronde stukken bast worden in elkaar geschoven. Na 3-4 dagen drogen in de zon is de lichtgekleurde binnenbast voldoende gedroogd. De bast heeft zichzelf dan opgerold tot een pijpje. Bij een goede oogst is de opbrengt meer dan 150 kg gedroogde pijpen per hectare. Goede oogsten komen ongeveer om de 10 jaar voor. Kaneel heeft geen last van grote ziekten en plagen.
Kaneel in ruwe vorm is dus de in repen gesneden gedroogde binnenbast van de kaneelboom die van nature voorkomt in de laaglandregenwouden van Zuidwest-Ceylon en het zuiden van India. Buiten Ceylon werd er commercieel niet veel mee gedaan en was de kwaliteit ook niet zo goed als de kaneel van Ceylon. Zodoende kreeg de VOC met de controle over de kustgebieden van Ceylon ook de controle over de kaneelhandel. Aanvankelijk werd een vijfde deel van de jaarlijkse productie verkocht in Azië maar later waren dat nog maar enkele procenten toen het overgrote deel van de productie via de Republiek in Europa werd afgezet.

Kaneel, de afgezaagde stobbes met uitlopers, in een plantage met
andere soorten.
(c)2016 De VOCsite
Van 1660-1750 leverde de kaneel enorme winsten op. De productie bedroeg gemiddeld 600.000 pond per jaar met als grootste uitschieter het jaar 1714-15 waarin 1 miljoen pond geoogst werd. Ongeveer 100.000 pond bleef in Azië maar het overgrote deel ging naar Europa. In Europa werd de kaneel geveild voor 2,5-3 gulden per pond. Na 1750 daalde de kaneelproductie tot 400.000 pond per jaar en de kwaliteit werd minder. De vraag uit Europa bleef enorm en dat gaf prijzen op de veiling van 4,5 tot later, in 1760-1770, zelfs 6 à 7 gulden per pond. En na de Vierde Engelse Oorlog werd er nog minder aangeleverd en steeg de veiling prijs in Europa naar 8 à 9 gulden per pond[2]. De lagere opbrengst had financieel dus weinig gevolgen. Desondanks vonden de Heren XVII dat de productie weer op het oude niveau moest komen. Maar dat was toch lastig te realiseren.
Het oogsten van de kaneel, die in het wild in de bossen groeide, was traditioneel het werk van de lage kaste van de chalia's. Een aantal weken per jaar moesten ze iedere dag een bepaalde hoeveelheid kaneel schillen als herendienst voor de landeigenaar. Tegenover die verplichting stond dat zij het gebruiksrecht kregen over gronden voor landbouw en wonen. Door het kastensysteem mocht ook niemand van een andere kaste de kaneel schillen. Toen de VOC het territoriale gezag over de kaneellanden verkreeg bleef deze herendienst gehandhaafd; alleen de VOC inde de kaneel in plaats van de koning. Het traditionele kastensysteem werd zodoende gerespecteerd. Een deel van de kaneel kreeg de VOC dus gratis maar boekte dit wel voor een inkoopprijs van ca 0,25 gulden per pond[2]. De VOC kocht ook nog extra kaneel in van de chalia's om aan de grote vraag te kunnen voldoen.
De VOC was dus behoorlijk afhankelijk van de chalia's voor de kaneelleveranties. En daar maakten de chalia's ook wel gebruik van. De privileges die de VOC bereid was te geven om zich van goede kwaliteit kaneel te verzekeren, klommen de chalia's zelfs op in de rangorde van kasten[2].
De VOC kon ook onredelijke eisen stellen en dat leidde in 1735 bijvoorbeeld tot een staking toen de schillers werden gedwongen in plaats van ekele weken maar liefst acht maanden in het bos te werken. De Koning van Kandy, die de VOC wel dwars wilde zitten, zette de chalia's ook op tegen de VOC[2]. Na 1740 verslechterde de relatie met de Koning van Kandy wat leidde tot een echte oorlog.
Doordat in de kaneelgebieden van de VOC door over-exploitatie steeds minder geoogst kon worden en de kwaliteit slechter werd, werd de VOC na 1740 steeds afhankelijker van kaneel aangekocht in Kandy. De VOC moest van de Heren XVII een half miljoen pond kaneel per jaar opsturen. Omdat in de eigen gebieden zoveel niet meer geoogst kon worden, werd het aangevuld met kaneel uit Kandy. Door de verslechterende relatie kon daar steeds minder ingekocht worden. Daarom moest de VOC proberen de kaneelproductie in de VOC-gebieden te herstellen. Dit ging gepaard met maatregelen die bij de inheemse bevolking op verzet stuitten[2]. Om aan de eis van de Heren XVII te kunnen voldoen, kan niet worden toegegeven aan de protesten. Ook toen er door droogte voedseltekorten ontstonden. De inheemse bevolking richtte zich tot de Koning van Kandy en die spoorde hen aan om in opstand te komen. Zelf vielen zijn troepen ter ondersteuning begin 1761 het VOC-gebied in het zuidwesten binnen. Pas na vijf jaar verbeten strijd kon het Verdrag van Colombo ondertekend worden. Alle geschillen die in de afgelopen 100 jaar waren ontstaan werden geregeld. De VOC verkreeg souvereiniteit over de gebieden waar zij al voor de oorlog territoriaal gezag bezat en bovendien over de hele kuststreek van het eiland tot enkele kilometers landinwaarts. Zodoende werd het koninkrijk Kandy volledig omsloten door VOC-gebieden. De kaneelsmokkel vanuit Kandy kon nu makkelijk gecontroleerd worden. Als compensatie zou Kandy jaarlijks een nog te bepalen bedrag krijgen[2].
Kaneel en enkele andere producten mochten door Kandy alleen nog maar aan de VOC verkocht worden tegen de oude prijs van 25 cent per pond. Gevolg was dat in de door de VOC gecontroleerde gebieden betaald moest worden voor alle geleverd kaneel, dus geen levering als herendienst meer. Hierdoor werd het kastenstelsel doorbroken. Iedereen mocht kaneel schillen als ze de kaneel maar aan de VOC verkochten. In 1769 werden de eerste kaneelplantages aangelegd, voorheen kwam alle kaneel van wilde planten in het bos. Er werd geëxperimenteerd om de optimale plantafstand, de beste herkomst van zaden en de beste grondsoort te vinden. Met de VOC-plantages en de particuliere plantages in het VOC-gebied werd voldoende kaneel geproduceerd en was de VOC niet langer afhankelijk van Kandy[2].
Bronnen
[1] Diessen, J.R. van, 2008. Grote Atlas van de Verenigde Oost-Indische Compagnie / Comprehensive Atlas of the Dutch United East India Company : IV Ceylon. - Voorburg: Uitgeverij Asia Maior / Atlas Maior et.al., 2008. - 400 p., [nl, en]
[2] Jacobs, Els M., 2000. Koopman in Azië : de handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie tijdens de 18e eeuw. - Zutphen: Walburg Pers, 2000. - 304 p., [nl]
[3] Williams, C.N., et al., 1980. Tree and Field Crops of the Wetter Regions of the Tropics. - 1980.

