De handel in olifanten

In de eerste helft van de 18e eeuw was de handel in olifanten voor Ceylon lucratief. De olifanten werden door de Verenigde Oostindische Compagnie gevangen in de bossen van het achterland van Matara en Negombo en in de Vanni-districten in het noorden. De dieren die het overleefden en geschikt werden bevonden, werden getemd en daarna lopend over land naar de verschepingsplaats bij Jaffna gebracht. De weken durende tocht ging via gedeeltelijk vaste routes, de olifantenweg, door het koninkrijk Kandy zodat de koning iedere keer toestemming moest worden gevraagd. In Jaffna werden de dieren aan een speciale kade, meestal via brede loopplanken die met aarde en bladeren waren bedekt[549], overgeladen op de dhows van Indiase handelaars van de Coromandelkust die op de heenreis rijst vervoerden. Zij hadden al bij een VOC-vestiging op de Coromandelkust betaald en kregen daarvoor een wissel als betalingsbewijs. Zo hoefden ze niet met grote sommen geld aan boord de oversteek naar Ceylon te maken[2].

De VOC wilde alleen mannetjes olifanten zonder slagtand hebben; vrouwtjesdieren alleen als ze groot en mooi waren. Waren de dieren gewond dan werden ze geweigerd. Er werden jaarlijks 50 dieren uit Zuid-Ceylon aangevoerd. Als tribuut van de inwoners van Jaffnapatnam kreeg de VOC ook 50 dieren en de VOC kocht zelf nog eens 20 à 30 dieren in. Van deze 130 dieren overleefden ongeveer 90 dieren. Jaarlijks werden 80 tot 100 dieren uitgevoerd naar de vorstendommen op het vasteland van India. Na de Kandiaanse oorlog (1766) nam het belang van deze handel af en het aantal verkochte olifanten daalde na ca 1785 tot ongeveer 16 dieren per jaar.

olifantenjacht

Jan Brandes' samenvatting van de olifantenjacht (1785).
Te zien zijn de grote fuik, uitlopend in de noodstal, het
dopen tussen twee tamme olifanten en enkele
olifanten in stallen.
(Rijksmuseum, NG-1985-7-2-87)

Aanvankelijk werden olifanten gekocht van lokale handelaren. Die vingen de dieren met valkuilen en stroppen waarbij dieren de dood vonden of ernstige botbreuken kregen waardoor ze minder waard werden. Daarom nam de VOC de olifantenvangst deels in eigen hand. In Zuid-Ceylon, in het achterland van Matara, werden grote driehoekige houten fuiken gebouwd. De brede toegang, die wel 10 kilometer breed kon zijn, lag tussen twee moerassen of ander voor olifanten ontoegankelijk terrein. Met veel lawaai van trommels en geweerschoten en fakkels werd een geschikt dier de fuik ingejaagd. Het dier werd steeds verder naar binnen gedreven tot het uiteindelijk in de punt van de driehoek in de zgn. "noodstal" terecht kwam. Dit waren twee evenwijdige, zeer stevig, houten schuttingen waar het dier precies tussen paste. Soms werd het dier hier zelfs gedoopt. De wilde olifant werd tussen twee tamme dieren vastgebonden. Na acht dagen vastgebonden te zijn geweest was het wilde dier wat tammer geworden en kon worden begonnen aan de training van het dier[2]. Van Imhoff probeerde deze methode ook in het noorden te introduceren, maar daar wilde men er niets van weten[549]. Jan Brandes heeft de olifantenvangst volgens dit systeem uitgebreid getekend

Hansken, anoniem ca 1650

Hansken, anoniem ca 1650
(Rijksmuseum, RP-P-OB-77.795)

Behalve voor handel werden olifanten ook als een zeer exclusief relatiegeschenk gebruikt. Meestal waren het giften voor lokale koningen in Kandy of India, maar één vrouwtjesolifant, Hansken, werd een zeer opvallende beroemdheid in Europa. Van 1633 tot 1655 trok zij als bezienswaardigheid door Europa[549]. In het Rijksmuseum bevindt zich een prent van de hand van een anonieme tekenaar die Hansken, terwijl die verschillende kunstjes doet, verbeeld. Toen Hansken in Amsterdam optrad heeft Rembrandt van Rijn van de gelegenheid gebruik gemaakt het nog jonge dier in maar liefst twee tekeningen te vereeuwigen; een studieschets (1637) en als figurant op Adam en Eva in het paradijs (1638). Het reizen door Europa werd het dier waarschijnlijk noodlottig. Op 5 november 1655 viel zij in Florence dood neer.

Bronnen

[1] Diessen, J.R. van, 2008. Grote Atlas van de Verenigde Oost-Indische Compagnie / Comprehensive Atlas of the Dutch United East India Company : IV Ceylon. - Voorburg: Uitgeverij Asia Maior / Atlas Maior et.al., 2008. - 400 p., [nl, en]
[2] Jacobs, Els M., 2000. Koopman in Azië : de handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie tijdens de 18e eeuw. - Zutphen: Walburg Pers, 2000. - 304 p., [nl]
[3] Wagenaar, Lodewijk, 2016. Kaneel & olifanten : Sri Lanka en Nederland sinds 1602. - Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2016. - 200 pp., [nl]