Nederlanders en Australië in de VOC-tijd 3

<<< vorige pagina
1 2 3 4

1636 - Klein Amsterdam, Wezel

Pas in 1636 werd vanuit Banda opnieuw een expeditie ondernomen o.l.v. Gerrit Pool. De tocht moest eerst naar de ten zuidoosten van Banda gelegen eilanden gaan. Van daar naar de Arnhems- en Van Speulseilanden en van daar oostwaarts naar wat Carstensz. tot Nova Guinea rekende maar waarvan men inmiddels vermoedde dat het deel uitmaakte van Zuidland. Daarna terug in westelijke richting langs de kust tot aan de Houtmans Abrolhos. Als nou terwijl Pool in oostelijke richting ging mocht blijken dat Zuidland een eiland was zou hij moeten proberen er omheen te varen om het punt waar de Vergulde Zeepaard land zag. Mocht Pool de twee mannen die in 1629 door Pelsaert n.a.v. de Batavia-muiterij aan land waren gezet zien en zij wilden naar Batavia dan moesten zij opgepikt worden. En men moest uitkijken naar een mogelijkheid om een verversingsstation in te richten tussen 26 en 28° ZB.
Op 17 april 1636 vertrokken de twee jachten Klein Amsterdam en Wezel van Banda. Precies waar Dirk Melisz. in 1623 door de Papoea's was overvallen overkwam Pool dit ook. Pool zelf en drie mannen werden daarbij gedood en het commando van de expeditie ging over naar Pieter Pietersz. Het weer werkte echter niet mee en na de verkenning van de Arnhems- en Van Speulseilanden ging hij westwaarts en gaf het daar verkende land de naam Van Diemensland, genoemd naar Gouverneur-Generaal Antonio van Diemen. Daarna ging hij via Timor en Tenimber naar Batavia waar hij op 6 oktober 1636 aankwam.

1642 - Eerste expeditie van Abel Tasman

Kaart eerste expeditie van Abel TasmanIn 1642 werd in opdracht van Van Diemen weer een nieuwe expeditie naar Zuidland en de zuidoostkust van Nieuw-Guinea uitgerust. Van Diemen wilde nu wel eens weten of Zuidland en Nieuw-Guinea één geheel vormden. Onder leiding van Abel Jansz. Tasman vertrokken van Batavia op 14 augustus 1642 het jacht Heemskerck en de fluit Zeehaan met een bemanning van in totaal 110 koppen. Al een dag na vertrek moest de Heemskerck eerst wat worden opgeknapt voordat ze verder konden omdat zo in zee gaan niet verstandig werd geacht. Voor dit soort risicovolle ondernemingen gebruikte de VOC niet de beste schepen en ook deze twee mankeerden het een en ander. Daarom ging de reis eerst westwaarts naar Mauritius. Op Mauritius had men vijf weken nodig om de schepen op te kalefateren want vooral met het tuigage van de Zeehaan was veel mis. De masten en ra's werden op Mauritius vervangen. Ook het want was oud, zwak en niet te vertrouwen dus moest hersteld worden. De bemanning kon intussen op Mauritius mooi aansterken voor de expeditie. Er werden verse voorraden water, groente, fruit en varkens en geiten ingeslagen en de expeditie kon beginnen. Op 8 oktober vertrok men uiteindelijk naar het zuiden tot op 49° ZB. Het weer werd erg slecht en om de gezondheid van de bemanning niet op het spel te zetten werd de koers, tegen de instructie in, iets noordelijker verlegd. Dat was hun geluk want op 50° ZB hadden ze geen land ontdekt. Nu wel. Op 17 november meende Tasman het Pieter Nuytsland te passeren. Op 24 november 1642 kreeg de uitkijk van de Zeehaan land in zicht dat Anthonie van Diemensland werd genoemd, naar de opdrachtgever. Later werd dit land Tasmanië genoemd. Aan de westkust van dit eiland, ten westen en zuiden van de huidige plaats Zeehan, zag men twee bergen die naar hun schepen Zeehaan en Heemskerk genoemd werden en nu nog steeds de namen Mount Heemskirk en Mount Zeehan hebben. De zuidoostkust werd in noordelijke richting gevolgd en in Frederikbaai (nu North Bay bij het Forestier Schiereiland - de hier gelegen Cape Frederick Hendrick herinnert hier nog aan) werd een paal geplaatst met het VOC-merk als teken dat het land in bezit was genomen. De kustlijn boog verder naar het westen maar door de tegenwind kon Tasman die niet verder volgen. Hij voer 8 dagen over wat nu de Tasmanzee genoemd wordt toen hij weer land in zicht kreeg. Dat land werd Statenland genoemd, tegenwoordig bekend onder de naam Nieuw-Zeeland. Tasman dacht ten onrechte dat dit land deel uitmaakte van het Statenland ten zuiden van Kaap Hoorn. Op 18 december gingen beide schepen in een baai voor anker. De inboorlingen waren echter vijandig gezind. De schuit van de Zeehaan die aan land wilde gaan werd overvallen en de schepen werden aangevallen door 11 prauwen. De krijgers konden met de musketten en kanonnen makkelijk worden verdreven. Daarop vertrok men uit de Moordenaarsbaai, zoals de baai genoemd werd. De schepen waren tussen het huidige Noorder- en Zuidereiland geraakt. Omdat het plotseling ondieper werd en nacht was gingen de schepen voor anker. Het weer werd slechter en de schepen bleven liggen. Aanvankelijk meende Tasman in een baai terecht gekomen te zijn maar een sterke stroming uit het oosten deed toch vermoeden dat er een doorgang naar de Stille Zuidzee was. Toen na de storm de schepen het anker konden lichten verhinderde een oostenwind de doorgang verder te verkennen. De schepen gingen weer terug de Zeehaansbocht uit en langs de westkust ging het noordwaarts. Op 4 januari 1643 werd de noordpunt bereikt en Kaap Maria van Diemen genoemd. Op het Driekoningeneiland (nu Three Kings eilanden) hoopten ze verversingen in te slaan maar slecht weer verhinderde dat en de reis werd vanwege de oostenwinden voortgezet in noordoostelijke richting. Op 19 januari leek er een mogelijkheid eindelijk op een klein eiland, Pijlsters-eiland, aan land te kunnen voor verversingen, maar ook nu gooide zwaar weer roet in het eten. Maar twee dagen konden de schepen ankeren bij een van de Tonga-eilanden, door Tasman Amsterdam genoemd. Daar woonden bijzonder vriendelijke en vreedzame mensen en de voorraden konden weer worden aangevuld. Daarna ging het aanvankelijk in noordelijke richting verder, maar op 4 februari besloot de brede raad van de schepen om weer naar het westen te gaan. Na twee dagen verzeilden de schepen tussen riffen en kon een stranding maar ternauwernood worden voorkomen. De schepen waren bij de Fiji-eilanden aangekomen, door Tasman Prins Willem eilanden genoemd. Op 22 maart kwam de expeditie bij een aantal eilanden die door Tasman Onthong-Java-eilanden genoemd werden. Deze eilanden waren eerder al door Isaac Lemaire in 1616 ingetekend. Via min of meer dezelfde route als Lemaire kwam Tasman in mei bij Ceram aan. Besloten werd vanwege de inmiddels heersende zuidoostmoesson niet meer naar de Golf van Carpentaria en de noordkust van Australië te gaan en rechtstreeks naar Batavia te varen waar de schepen 15 juni 1643 behouden aankwamen.

1644 - Tweede expeditie van Abel Tasman

Hoewel Tasman had aangetoond dat Zuidland, vanaf dat moment ook Nova Hollandia of Nieuw-Holland genoemd ter onderscheiding van het onbekende Zuidland (Antarctica) hoewel de VOC ook vaak Zuidland gebruikte voor Nieuw Holland, te omzeilen was, waren er nog veel vragen onbeantwoord. Nog steeds was er geen zekerheid of er een doorgang was tussen Nieuw-Guinea en Zuidland. En men wilde weten of het door Tasman ontdekte Van Diemensland een eiland was of vastzat aan Zuidland. Op 29 januari 1644 vertrok Tasman opnieuw om zijn vorige missie af te maken aan boord van het jacht Zeemeeuw. De expeditie bestond verder uit het jacht Limmen en het galjootje Bracq. Helaas is er geen journaal van deze reis bewaard gebleven en kan er alleen maar een beeld van de reis gevormd worden door allerlei brieven, officiële stukken en een kaart te combineren. Om onbekende redenen heeft Tasman het onderzoek van de eventuele doorgang uiterst onnauwkeurig en van grote afstand uitgevoerd en de kleine Bracq is er niet op uitgestuurd om de ondiepten te verkennen. Tasman concludeerde dat Nieuw-Guinea en Zuidland aan elkaar vastzaten en noemde de Droge bocht van Carstensz. Droge hoek. Wel is de Golf van Carpentaria nauwkeurig in kaart gebracht en verkend. Enkele nieuwe namen van rivieren en baaien werden toegevoegd. De Golf werd tot aan het zuidelijkste deel verkend en aan de westkust werd vastgesteld dat de Arnhem- en Van Speulteilanden vasteland waren. De noordkust volgend dacht Tasman dat de huidige Straat Dundas een baai was en noemde het Van Diemensbaai. Tot 23½° ZB werd de kust gevolgd waarna men besloot weer terug te gaan naar Batavia waaar zij 4 augustus aankwamen.

Hoewel op de twee reizen van Tasman veel was ontdekt zijn de door Van Diemen gestelde hoofddoelen niet bereikt. Er bleek in het Zuidland niet veel te halen en nieuwe expedities werden voorlopig niet ondernomen. De volgende contacten van de Nederlanders met Australië waren in de vorm van schipbreuken.

1656 - Vergulde Draak

In 1655 vertrok het jacht Vergulde Draeck onder schipper Pieter Albers uit Amsterdam en voer naar Kaap de Goede Hoop. Daarna zette het schip met nog zes andere schepen koers naar Batavia. De Vergulde Draak raakte de overige schepen kwijt en moest alleen verder. Door een navigatiefout kwam het schip gevaarlijk dicht bij de westkust van het Zuidland (Australie). In dit werelddeel waren de golven altijd huizenhoog en ze verhulden gevaarlijke riffen en rotsen. De Vergulde Draack liep op 28 april 1656 in volle vaart op een rif dat anderhalve mijl in zee stak en brak ogenblikkelijk in tweeën. Slechts 75 van de 193 bemanningsleden konden zich in veiligheid brengen Aan land moesten ze zien te overleven in het droge, barre, eindeloze land. Ze waren doodsbang voor de plaatselijke bevolking wier vuren ze 's nachts zagen branden. De onderstuurman en zes matrozen werden met de schuit die nog in goede staat was naar Batavia gestuurd om hulp te gaan halen. Uitgeput bereikten de zeven mannen op 7 juni Batavia.
Reeds de volgende dag vertrok de fluit Witte Valk om hulp te bieden en de lading te redden. De Witte Valk zou in Straat Soenda het jacht de Goede Hoop ontmoeten en samen zouden zij de reddingsexpeditie ondernemen. Door een storm raakten de twee schepen elkaar kwijt en gingen apart verder. Door het slechte weer kon de Witte Valk niet op de kust landen en keerde terug. De Goede Hoop had wel 11 man aan land weten te krijgen, maar die keerden niet meer terug. Hun boot werd in stukken op de kust aangetroffen. Ook de Goede Hoop keerde onverrichterzake in Batavia terug.
In januari 1657 kreeg de fluit Vink opdracht om te zoeken tijdens haar reis van de Kaap naar Batavia maar ook deze speurtocht mislukte. De Vink had een dag bij mooi weer langs de kust kunnen zoeken maar toen stak er een harde storm op zodat de Vink de zoekactie moest staken en doorvoer naar Batavia.
Pas twee jaar na de ramp, op 1 januari 1658, werd opnieuw een reddingsploeg van twee schepen, de galjoten Waeckende Boey en Emmeloordt, uitgezonden om de overlevenden op te halen en te zien wat er nog te redden viel van de lading, waaronder zes kisten met zilverstukken. De schepen mochten elkaar onder geen beding uit het oog raken. Omdat de Wakende Boei sneller voer dan de Emmeloord en schipper Samuel Volkersen niet langer iedere keer op- de Emmeloord wilde wachten, liet hij in de tweede week van februari de Emmeloord achter zich.
Op 23 februari kreeg de Wakende Boei de kust op 31°40' ZB in zicht. Volkersen ging op verschillende plaatsen aan land. De stuurman vond tussen 31°20' en 31°14' wel wrakstukken van de Vergulde Draak maar geen spoor van de bemanning. op 26 februari sloeg de schuit tijdens het lichten van het anker om en zonk. Gedurende de volgende twee weken was het weer slecht en dreef het schip verder naar het zuiden. Op 20 maart ging de boot aan land en kwam terug met wrakhout van de Vergulde Draak. Terwijl de boot opnieuw met 14 man onder leiding van Abraham Leeman, de eerste stuurman van de Wakende Boei, aan land was verslechterde het weer. Volkersen probeerde de boot terug te roepen met een kanonschot en het ontsteken van een vuur maar kreeg geen reactie. Met moeite wist hij de open zee te bereiken. Enkele dagen later keerde hij terug naar de kust. Omdat hij geen schuit meer had, de boot aan wal was en hij geen geschikte ankerplaats kon vinden, besloot Volkersen terug te gaan naar Batavia, de 14 mannen met de boot achterlatend.
De Emmeloord had intussen op 24 februari de kust bereikt. Gedurende 15 dagen speurden ze de kust af naar overlevenden van de Vergulde Draak maar behalve inboorlingen hebben ze niets gezien wat op aanwezigheid van overlevenden duidde. Ze besloten terug te gaan naar Batavia. Bij Java ontmoette de Emmeloord de Wakende Boei.
Driekwart jaar later bereikte het nieuws dat Abraham Leeman was op raadselachtige wijze uit het Zuidland teruggekeerd in gezelschap van nog drie andere overlevenden. Toen zij op 28 februari met de vuren contact hadden gemaakt met de Wakende Boei was de zee te ruw om met de boot in zee te steken. De volgende dag was het schip weg. Toen ze begrepen dat er van de Wakende Boei geen redding meer te verwachten was, versterkten zij de boot en vertrokken op 8 april richting Batavia. Al gauw was het water op. Met elf van de 14 man nog in leven bereikte de boot op 28 april de zuidkust van Java. Vijf man gingen met een vaatje aan land om water te zoeken. Dat vonden ze maar ze wilden niet meer terug aan boord gaan. De volgende twee mannen die Leeman naar land stuurde, deden precies hetzelfde. De boot lag erg dicht onder de kust en toen het weer slechter werd sloeg de boot kapot. De vier overgebleven bemanningsleden wisten het land te bereiken. Zij besloten in westelijke richting langs de kust te gaan lopen. Twee maanden later werden ze in zeer slechte conditie gevonden door inboorlingen die hen naar Japara brachten.
De heren van de VOC besloten toen dat het na al die tijd zinloos was om nog langer te zoeken naar de opvarenden van de Vergulde Draak. De zaak werd gesloten.

1658 - Elburg

De fluit Elburg was in 1658 uit de koers geraakt en bereikte op 31½° ZB de Australische westkust. Met moeite konden ze een ankerplaats vinden om 12 dagen te schuilen tot de storm over was. Daarna vonden ze op 33°14' een mooie ankerplaats waar ze ook even aan land zijn gegaan en een ontmoeting hadden met drie Aboriginals.

lees verder >>
1 2 3 4

Bronnen

[1] Roeper, Vibeke, en Diederick Wildeman, 2006. Het journaal van Abel Tasman 1642-1643. - Den Haag / Zwolle: Nationaal Archief / Waanders, 2006. - 208 p., [nl]
[2] Sigmond, J.P., en L.H. Zuiderbaan, 1993. Nederlanders ontdekken Australië : scheepsarchaeologische vondsten op het Zuidland. - Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 1993. - 172 p., [nl]
[3] Slot, B.J., 1992. Abel Tasman and the discovery of New Zealand. - Amsterdam: Otto Cramwinckel, 1992. - 126 p., [en]
[4] Valentijn, François, 2003. Oud en Nieuw oost-Indiën, deel III/B. - Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 2003. (Valentijn : beschryving van Oost-Indiën) [nl]